Feuilleton deel 43
Waarom komt dit allemaal zo naar boven? Ik wil het niet! Niet nu! Deze uitzinnige woede. Deze haat die ik tot in mijn botten voel richting mijn kwelgeesten. Stop weg! Stop weg! Het grijpt me naar mijn keel. Ik wil het uitschreeuwen. Om me heen slaan. Wil iedereen die nu tegen me aanligt wel vermoorden. De keel dichtknijpen omdat ze mij de adem benemen. Waarom breekt deze waanzinnige kwaadheid door mijn muur van gevoelloosheid. Gevoel is zwakte. Maakt je kapot.
Geen verdriet, geen woede, geen angst!
Nu niet, misschien een andere keer, maar nu niet! Misschien wel nooit! Ik kan het me niet veroorloven. Ik heb het zo vaak gezien. De jongens en mannen die het niet voor elkaar kregen. Niet meer konden stoppen met janken of bezeten werden door de angst. De beulen vonden het prachtig en binnen de kortste keren ging zo’n jong kapot, of werd knettergek. Heb zelfs een keer gezien hoe een arbeider er genoeg van had. De treiterij, het slaan, het schelden. Gooide zijn schep neer en schold de mof in onvervalst Rotterdams de kolere, zoals we dat zeggen.
Even was de bewaker verbaasd, maar toen de man al scheldend nog één stap dichterbij kwam, pakte de mof zijn Luger en schoot hem zonder pardon door zijn hoofd.
Weg met dit gevoel!
Ik grijp met beide handen het vel van mijn bovenbenen. Voel hoe mager ze geworden zijn en knijp. Knijp zo hard ik kan. Zo hard dat ik alleen maar pijn voel. Kan me niet schelen al scheur ik ze open.
Pijn! Pijn! Totdat er geen plaats meer is voor woede.
Op transport
De voorraad bomen was op. Eerst was ik blij, even mijn kapotte handen rust geven. Maar ons hele groepje ‘houthakkers’ en nog een heel stel gevangenen werden na het ‘ontbijt’ naar boven gedirigeerd. De bewakers waren duidelijk net zo zenuwachtig als wij. Boven moesten we: ‘Haltung annehmen’ in een grote kamer, wat het kantoor bleek te zijn van de grote baas.
Karl Haas SS-Untersturmführer, was te lezen op het bordje op zijn bureau. Hij was nu in uniform, net als de man die naast zijn bureau stond. Die had het D.A.F. uniform aan. Een man van het Deutsche Arbeitsfront. Hij sprak Haas aan met ‘Herr Oberst.’ Achter het bureau van Haas hing een groot portret van ‘der Führer.’ Wij stonden allen naast elkaar. Stram in de houding.
Hij schoof zijn stoel naar achter en stond langzaam op van zijn bureau.
‘Ah, meine Herren. Werden Sie gut behandelt?’
Niemand van ons sprak of bewoog zich maar enigszins. Hij kwam achter zijn bureau vandaan. Liep voor ons langs. Handen op de rug, af en toe iemand aankijkend.
‘Ist Ihre Unterkunft und Ihr Essen gut?’
Nog steeds gaven we geen sjoege.
‘Ich Höre!’
Het bleef stil.
Hij ging weer achter zijn bureau zitten en schreef wat in de papieren die voor hem lagen.
‘Alles zu AZ,’ zei hij tegen de man van D.A.F.
‘Jawohl, Herr Oberst’ zei de D.A.F.-man terwijl hij hem de Hitler groet bracht en zijn hielen tegen elkaar klakte. Daarna draaide hij zich om en beval onze bewakers: ‘Transport!’
Daarmee was ons lot bezegeld.
In een vrachtwagen volgestouwd met gevangenen hobbelden we over een weg vol kuilen naar Ohrbeck. De afgesloten wagen reed langzaam, zigzaggend in het begin door de straten van de stad. Later, buiten de stad werd de weg minder slecht en maakten we wat vaart. De stemming was bedrukt. Iedereen zweeg.
Wat stond ons te wachten?
+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++