Feuilleton deel 21

 

Hannover?

Toen de rust buiten was wedergekeerd, kwamen de moffen weer uit hun schuilplaatsen. Met kwast en kalk waren ze in de weer tussen de wagons. Ik zag dat een soldaat ‘Dresden’ kalkte op de veewagon van de trein naast ons en stootte Kees aan: ‘Zou dat onze bestemming zijn, Rooie?’

‘Aiaiai, jongen, dat is een eind Duitsland in,’ zei Kees. ‘Al die grote steden worden platgegooid door de geallieerden. Ik hoop niet dat wij ook die richting opgaan.’

Kees stak zijn hoofd een stukje uit het raam en riep toen de soldaat elders bezig was: ‘Hé, jongens, hé… daar in de veewagon… hé!’

Er verschenen een paar ogen die tussen de planken door naar Kees keken: ‘Ja… wat is er?’ hoorden we iemand roepen.

‘Kunnen jullie zien wat er op onze trein geschreven is? Bij jullie staat er Dresden opgekalkt.’

De ogen verdwenen. Waarschijnlijk zou er daar druk overlegd worden wat dat te betekenen had. Even later verschenen de ogen weer en een mannenstem riep: ‘Gaan we daar naar toe denk je?’

‘Ik denk het,’ riep Kees terug, ‘wat staat er bij ons?’

‘Hannover! Hé, hebben jullie nog wat drinken? Wij hebben in Borne voor het laatst een pannetje water gekregen. En hier lukte het alleen om wat eten te pakken te krijgen.’

‘Sorry maat,’ riep Kees terug, ‘wij hadden ook niet veel, en alles is op.’

De trein met de veewagons naast ons was de eerste die vertrok en niet lang erna zette ook onze trein zich in beweging.

‘Duitsland, jongens,’ klonk er na enige tijd bij een van de raampjes. We staarden naar buiten. Voor het eerst van mijn leven in een ander land. In moffenland nog wel! Dat verdoemde land. De stemming was om te snijden. Hier en daar werd gevloekt. Wat stond ons hier te wachten?

We probeerden zoveel mogelijk van het landschap te zien, zagen de eerste tekenen van de cadeautjes uit Engeland. Platgegooide gebouwen. Treinstellen die ontspoord waren en nu geheel buiten de rails waren getrokken. Maar toen we in Bentheim aankwamen was het pas goed te zien wat al die bommenwerpers die we in Holland over hadden zien vliegen teweeg hadden gebracht. Veel gebouwen waren ingestort of stonden op instorten.

‘Zo, die zullen oompje Adolf wel dankbaar zijn.’ sprak Kees sarcastisch.

‘Die mensen hier hebben er ook niet om gevraagd, Kees’, zei ik.

‘Nee, vast niet, maar ze lopen wel achter zo’n gek aan,’ hoorde ik achter me. De man die zich in ons gesprek mengde, keek me donker aan. ‘Hitler kon het niet in zijn eentje doen, jongen. Heel veel mensen vonden zijn ideeën helemaal geweldig. Je zag het bij ons in Nederland. Hoeveel stonden er niet vooraan om hem te helpen? Al die smerige NSB’ers. En wat dacht je van die moffen meiden die zo’n moffensoldaatje wel interessant vonden. Stelletje hoeren! Ben jij soms ook zo’n vieze NSB’er?’

‘Ik denk dat ik dan niet in deze trein zou zitten meneer. Ik zeg alleen maar dat heel veel burgers hier ook ongevraagd slachtoffer zijn geworden van deze oorlog.’

‘Tss… hun verdiende loon, als je het mij vraagt, ze hebben zelf die Hitler aan het roer gezet,’ zei hij nors en hij draaide zich om.

Kees stootte me aan en siste: ‘Hee maatje, ik denk dat je een beetje voorzichtig moet zijn met je mening.’

‘Maar het is toch zo Kees? Niet iedereen is slecht!’

‘Weet ik, weet ik… , maar het zal nog heel lang duren voordat we dat met zijn allen zo kunnen zien. De nazi’s hebben veel te veel ellende veroorzaakt. En ik denk dat we de helft nog niet weten. Als al die geruchten waar zijn van die slachtpartijen en die concentratiekampen, dan piep je misschien ook nog wel anders. Weet jij wat ze met al die Joden hebben gedaan die ze weggevoerd hebben? Er is er nog niet één teruggekomen. Je wilt niet weten wat de geruchten zijn die ik van mijn ooms mee heb gekregen.’

‘Wat bedoel je Kees.’

‘Een andere keer knul, een andere keer…’

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++