Feuilleton deel 15

 

Aan de overkant van de kade lag de Van Heutszkazerne. Voor ons bleek dat voor vandaag de eindbestemming te zijn. Andere groepen werden in een enorme rij naar elders afgevoerd. De opluchting dat we de kazerne in mochten was snel verdwenen toen ik, na veel gedrang en het eeuwige schoppen en slaan van de soldaten, de kazerne binnen kwam. Het was er werkelijk compleet afgeladen. De gangen waren vol en in elke ruimte die ik zag stonden de mannen stijf tegen elkaar aan gedrukt. De stank in het gebouw kwam aardig overeen met wat ik al gewend was geraakt van de scheepsruimen. Tot overmaat van ramp moesten we een plekje vinden in de paardenstal die al vol zat met mannen die eerder waren aangekomen. Die waren niet blij met onze komst en scholden ons uit en riepen dat we moesten oprotten. Het feit dat we met geweerkolven naar binnen werden geduwd en niet voor ons plezier een bezoek kwamen brengen, blijkbaar vergetend. Toen we naar binnen waren gepropt ging de boxdeur dicht en zaten we als sardientjes in een blik.

Het gevloek en getier was niet van de lucht, totdat een man schreeuwde dat we even stil moesten zijn.

‘Luister mensen, we zullen er het beste van moeten maken. Het heeft geen zin om je woede op elkaar te botvieren. Laten we inventariseren of er zieken of gewonden zijn. Die moeten eerst een plaatsje krijgen om te zitten. Liggen is er helaas niet bij. De anderen moeten om toerbeurt zitten en staan. Gisterenochtend en -middag zijn artsen van het ziekenhuis uit Kampen langs geweest met zusters van het Rode Kruis voor verzorging. Ze hebben gezegd dat ze vandaag weer zouden komen.’

‘Hebben ze ook wat te bikken bij zich?’ klonk het uit de groep.

‘Ja, eten, drinken en medicijnen, potloden, papier, kerkboeken, noem maar op. Zelfs kleding en als je mazzel hebt een plukje shag en een vloeitje. Heel Kampen levert spullen bij ze in voor ons. Als het je lukt om iets te schrijven kun je dat ook aan hen meegeven. Doe het onopvallend want voor je het weet zien die moffen het. De één vindt het geen probleem, de ander pakt het af, al is het maar gewoon om te pesten.’

De hele groep begon te roepen om spullen. Eten stond bovenaan de lijst.

De man hief zijn handen om de groep tot kalmte te manen: ‘Rustig mannen, het is geen besteldienst! Ze hebben van alles en nog wat bij zich, we gaan het straks eerlijk verdelen. Laten we nu eerst kijken naar de zwakken en zieken onder ons. Tenslotte krijgen de artsen het niet voor elkaar om ons allemaal weg te voeren. Alleen degenen die echt ziek zijn of gezocht worden en voor hun leven moeten vrezen moeten zich melden. Dan gaan we hun zaak voorleggen aan de artsen. Eén heet dokter Kolff. Hij heeft de leiding volgens mij. Ik heb gehoord dat hij in het gebouw een ziekenzaal heeft gemaakt, ze hebben heel wat mannen daar, en in het ziekenhuis van Kampen, gekregen. Er waren er zelfs die zich heel ziek voordeden, maar niet of nauwelijks ziek waren. Het maakt die artsen helemaal niet uit. Ik hoorde dat ze zelfs een paar Joden en verzetsmensen de kazerne hebben uit gesmokkeld. ‘Opzij, opzij,’ riep een arts, voor de brancard uitrennend. En toen een soldaat niet snel genoeg opzij ging, riep hij boos: ‘Achtung Mann! TBC!” Zo hebben ze al tientallen mannen gered. Gisterenochtend waren er in onze groep ook een aantal “ziek”. Ze lagen in de hoek te kermen. Een lid van de Leeuwengarde verzetsgroep heeft één van de zogenaamd zieken samen met een andere “vrijwilliger” onder leiding van dokter Kolff weggevoerd. We hebben die verzetsman niet meer teruggezien. In de middag was de dokter er weer en stak onzichtbaar voor de bewaking een duim naar me op dat het gelukt was. Ik hoorde van één van de mannen die bij de eerste groep zat die hier aankwam, dat hij op de eerste dag honderden mannen op het voorplein uit de groep haalde en ze linea recta naar het ziekenhuis dirigeerde. Het grootste deel van die mannen waren Joden, verzetsmensen en andere mannen die voor hun leven moesten vrezen. Voor die moffen het beseften waren ze afgevoerd naar de ziekenhuizen en op vrije voeten. Nu zijn ze veel strenger.’

‘Weet u of er leden van de KP-Rotterdam-Zuid bij waren?’ vroeg Kees.

De man haalde zijn schouders op. ‘Geen idee, knul. Ik hoorde het alleen maar, ik heb zelf geen kennissen in het verzet. Ik ken ze allemaal niet. Het zijn natuurlijk allemaal prima mensen hoor, erg heldhaftig en zo, maar elke keer als die gasten iets uithalen met die moffen, dan krijgen onschuldige burgers een kogel door hun hoofd. Ik weet niet of het dat nou allemaal wel waard is. Kijk, die overval op het distributiekantoor op het Afrikaanderplein was natuurlijk geweldig. Maar het liquideren van moffen of NSB’ers zorgt er alleen maar voor dat onschuldige burgers de kogel krijgen. En dan mogen wij in Rotterdam daar getuige van zijn.’

Kees hoorde het verhaal van de man aan. Ik zag hem zijn vuisten ballen. Zijn gezicht werd strak. Ik kende mijn vriend goed genoeg om te zien dat hij op uitbarsten stond en trok hem weg bij de man.

‘Kom Kees, laten we de man maar even met rust laten.’

Op wat afstand van de zelfbenoemde kamer oudste vroeg ik: ‘Gaat het Rooie? Volgens mij ben je een beetje boos vriend.’

‘Boos? Boos? Ik ben woedend. Die lafaard denkt zeker dat onze jongens voor hun plezier hun leven wagen. Weet je wat mijn ooms moeten doorstaan om mensen zoals hij een paar extra etensbonnen te kunnen geven? Trouwens, de mensen die zijn gefusilleerd, waren bijna allemaal leden van het verzet. Brave burgers als hij hoeven niet echt voor hun leven te vrezen. Als hij zijn werk heeft gedaan mag hij weer naar huis. Als mijn ooms en de andere helden gepakt worden, zullen ze worden gemarteld en vermoord.’

Ik probeerde mijn vriend wat te kalmeren. ‘Hij begrijpt het niet Kees, voor vrijheid moet gevochten worden. Dat krijg je nooit zomaar. Die man weet niet beter joh, laat hem.’

Kees keek me aan en kalmeerde wat. ‘Wat je zegt jong, wat je zegt. Ik hoop dat ik de kans krijg om die moffen te laten boeten voor wat ze ons aangedaan hebben. Tot nu heb ik alleen wat kruimelwerk mogen doen. Wat blaadjes rondbrengen, boodschappen afgeven bij onderduikadressen. Maar als ik terug in Rotterdam ben zal ik ze leren…’

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

De ziekenhuisartsen Kolff en Kehrer, samen met huisartsen uit Kampen, zetten een systeem van diverse noodziekenhuizen op. Met name Kolff maakt gebruik van zijn autoriteit als specialist om zo’n 1200 mannen uit het transport te halen die zogenaamd ziek zouden zijn. Zeker zo’n 800 van deze mannen zijn echter joods, verzetsmensen, of worden gezocht. Kolff was een briljant arts en tevens de uitvinder van de kunstnier. Na de oorlog ontwikkelde hij de hart-longmachine en het kunsthart. (Herman Broers, De man die miljoenen levens redde. Dokter Willem Kolff 1911-2009 (Amsterdam 2018).

 

Onderstaande een brief van dr. Kolff. Ook bij latere razzia's werd er gebruikt van de kazerne gemaakt als tussenstation.