Feuilleton deel 19

 

Ik zie ze vallen één voor één. Elke keer als ik mijn ogen sluit, zie ik ze vallen.

Steeds opnieuw

Zakken ze in elkaar als lappen poppen. Alsof de botten in hun lijf pap geworden zijn.

Ik voel er niets bij. Niet boos, niet bang, geen verdriet. Leeg. Alsof ik met elke knal van de geweerschoten meer murw geslagen word.

Doof, dood. Alleen die beelden van die jongens.

Volkomen willekeurig gekozen. Jij, jij, en jij gaan dood. Het leven geen enkele waarde, de dood geen enkele zin.

Zij werden gekozen te sterven, ik mocht leven. Waarom? Wat ben ik meer?

 

Trein naar Duitsland

Kees schudde me wakker: ‘Opstaan joh, we gaan vertrekken.’ De andere bewoners van onze barak waren al druk bezig hun schamele bezittingen bij elkaar te zoeken.

Ik draaide me om: ‘Laat me Kees.’

‘Sorry jongen, we moeten echt weg en ik laat je niet achter. Denk ook niet dat onze Duitse vrienden dat toestaan. Kom, ik zal je helpen met pakken.’

Ook Johan stond boven mijn slaapplek en keek bezorgd op me neer. Hij pakte mijn mok en stopte die in mijn koffer die Kees aan het inpakken was. Ellende verbindt, dacht ik. De vriendschap die ik voor hen voelde, gaf me weer wat kracht om overeind te komen.

‘Zal ik hem voor je dragen?’ vroeg Johan. ‘Is geen moeite hoor.’

Ik schudde mijn hoofd: ‘Dank je Johan, maar het gaat wel.’

‘SCHNELL, SCHNELL,’ klonk het weer eens.

‘Altijd haast, die moffen,’ zei Kees net iets te hard, wat hem een schop tegen zijn achterste opleverde. ‘SCHWEIGEN!’

De tocht ging naar een spooremplacement. De loc stond al rook uit te blazen. Erachter een verzameling oude goederen-, vee- en personenwagons. Het geheel zag er gammel en aftands uit. De goederenwagons zaten al volgepropt met mannen. Met krijt stond aan de buitenzijde vermeld hoeveel mannen er in de wagon zaten. 38, 40, 37. In de remmershuisjes die net wat uitstaken boven het dak van de wagons, zaten soldaten met machinegeweren. Hielden goed in de gaten of er iemand probeerde te ontsnappen. We waren aangekomen bij het gedeelte met personenwagons.

‘We hebben mazzel jongens, wij mogen op stand reizen,’ sprak Kees.

In de vergrendelde wagons waar we langs liepen, hoorden we gekerm en gejammer. ‘’t Is vol hier! Laat ons eruit, we krijgen geen lucht.’ Er werd gejankt en gevloekt. In een andere wagon hoorden we gebonk op de zijkanten. Men had daarbinnen blijkbaar een stuk ijzer gevonden, want na een paar slagen zagen we een gat in het hout ontstaan, waardoor een hoofd verscheen. De man trok snel zijn kop naar binnen, toen een soldaat zijn geweer erop richtte.

Wij werden naar binnen geperst in de eerste wagon. Vier houten bankjes per coupé tegenover elkaar, die door de eerste personen direct bezet werden. Er werd geduwd en getrokken om ook een zitplaats te bemachtigen. Mannen bleven komen en al snel zat men op en in elkaar op en rondom de banken.

Blijkbaar konden er in de veewagons meer mensen, want bij ons ging bij 26 de deur dicht.

Bij het afsluiten werd ons medegedeeld: ‘Einer entkommt, fünf werden erschossen!’

Onze barak oudste, die ook hier van de partij was, nam weer de leiding. Hij wees op de bagagenetten. ‘De kleinsten onder ons: klim in de bagagenetten. Pak de spullen, kleding en andere rommel die je nu nodig hebt en stapel de rest van de bagage op in het gangpad bij de wc. Laat alle zieken een plekje krijgen op de banken. De rest zit om toerbeurt. Het is hier krap mensen, we moeten samenwerken! Wees blij dat je niet in zo’n veewagon terecht bent gekomen.’

Toen de deuren vergrendeld werden, stonden we met z’n drieën tegen elkaar aan in het middenpad. Naast ons stonden de broertjes Snijder. Ko, de ‘Stille’, stootte ons aan en fluisterde: ‘Daar, dat raampje wat open staat. Dat is onze kans jongens. Zodra het mogelijk is moeten we eruit springen.’

Zijn broer keek hem bedenkelijk aan en vroeg angstig: ‘Heb je dan niet gezien wat ze doen met vluchters, Ko? En ze schieten er vijf van ons door de kop!’

‘Ach, dat is maar een dreigement! Ik doe het alleen als het veilig is,’ suste Ko. ‘Ik moet echt naar huis broertje. Onze oude vader bestierf het toen we weg werden gevoerd, en broertje en zus, ze hebben niets te eten, ik moet toch voor ze zorgen?’ Hij zag onze bezorgde koppen. ‘Wat jullie doen, moet je zelf weten, maar zodra het kan, grijp ik mijn kans.’

Iemand die vlakbij stond had hem gehoord. Hij vloekte en tierde. ‘Je brengt ons niet in gevaar, maat. Vergeet het maar!’

Met een schok zette de trein zich in beweging. Onderweg hoorden we regelmatig het geratel van de mitrailleurs. Schoten ze op vluchters? De trein reed niet echt hard en het was makkelijk om eruit te springen als het je lukte je naar buiten te wurmen. Maar er werd geschoten als je alleen al naar buiten probeerde te kijken, zo bleek toen een van onze medepassagiers zijn kop door het raampje stak. Of het waarschuwingsschoten waren of een misser wisten we niet. Ongedeerd, maar wit als een vaatdoek, zeeg hij neer op de vloer van de wagon.

Bij Hengelo zagen we resten van de gebombardeerde Stork fabriek. De stemming was tot dat moment redelijk geweest, maar sloeg nu om. Een aantal mensen had nog de hoop dat we in Nederland te werk werden gesteld, maar de reis ging onherroepelijk naar Moffrika. Aan het eind van de dag kwamen we aan in Enschede. Daar in het station stopte onze trein naast een andere.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

De geallieerden wilden het spoorwegemplacement en de fabrieken van Stork en Holland Signaal vernietigen. Bij het grootscheepse bombardement op 6 en 7 oktober 1944 laat de precisie van de bommenwerpers echter te wensen over. Niet alleen de geplande doelen, maar de hele omgeving van het station worden met de grond gelijk gemaakt en er vallen 150 doden in Hengelo.