Feuilleton deel 17

 

Ik was verbaasd hoe goed het kamp georganiseerd was. Er was een soort verzamelplaats waar allerhande goederen waren gebracht door de bevolking. Lepels, vorken, mokken, kleding, dekens, kaarsen, papier en potlood, sigaretten en lucifers, hout en stro om bedden te maken, scheppen om een afvoer te graven voor de inmiddels overgelopen latrines Je kon het zo gek niet noemen of het was te krijgen. Ook hadden de mensen uit Wezep en omringende dorpen voedsel gebracht. Brood, pap, aardappels, groente en fruit.

Een van de barakken was omgetoverd tot lazaret. Er waren zelfs verschillende afdelingen. Artsen en verpleegsters uit de omgeving, maar ook uit Rotterdam verzorgden hier dagelijks de vele zieken. Na het appèl riep de barak-oudste ons, de nieuwkomers, bij zich. ‘Mannen, dagelijks vertrekken er groepen naar het treinstation. Zorg dat je, voordat je aan de beurt bent, je spulletjes op orde hebt. Ga kijken wat je nodig hebt voor kleding, eetgerei enzovoort. Probeer als je daar behoefte aan hebt een briefje te schrijven voor het thuisfront. Geef het aan één van de Rotterdamse verpleegsters, die zorgen ervoor dat het thuis aankomt.’

Hij vervolgde: ‘Als je ziek bent, ga dan zo in de rij staan. Het is heel druk bij het lazaret, en voor je aan de beurt bent, ben je zo een paar uur verder. De ernstig zieken worden afgevoerd naar ziekenhuizen in de buurt, maar de moffen staan het zeer beperkt toe. Je moet bijna dood neervallen om hier het kamp uit te komen. Ze weten inmiddels donders goed dat iedereen die het kamp verlaat niet meer teruggezien wordt.’

Zodra het kon schreef ik een briefje aan het thuisfront.

Lieve pa, moe en Marietje,

We zijn gearriveerd in Wezep. De reis was niet erg plezierig, maar gelukkig ben ik hier heelhuids aangekomen. Niemand weet waar we naar toe gaan. Sommigen zeggen dat we naar Duitsland moeten om te gaan werken. Maar niemand weet het echt zeker.

Onze Duitse gastheren zijn niet heel erg vriendelijk en goed te eten krijgen we van hen niet.

Gelukkig zijn de mensen in Nederland wel vrijgevig. Hier in Wezep wordt door de burgers goed voor ons gezorgd. Er is hier ook medische verzorging, zelfs een paar zusters uit Rotterdam zijn ons nagereisd. Aan hen zal ik deze brief meegeven.

Er zijn best wat jongens en mannen ziek geworden onderweg. Ik ben gelukkig goed gezond. Ik hoop dat het met jullie allen ook goed gaat.

Ik ben hier met Kees en Johan uit de straat. We hebben veel steun aan elkaar dus maken jullie je over mij maar geen zorgen. We zullen elkaar snel weer zien.

Heel veel liefs.

Ik schreef mijn naam en ons huisadres onderaan de brief en legde het bij de andere brieven. Wanneer een zuster terugging naar Rotterdam zou ze de stapel meenemen.

De dagen in het kamp werden voornamelijk gevuld met verveling, spelletjes en af en toe een karwei. Op de derde avond van ons verblijf kwam “Eenoog” onze barak binnen. Eenoog was een schietgrage Duitse bewaker. Waar zijn linkeroog had gezeten, was slechts een donker gat. Hij stond vooraan als er op een vluchter geschoten moest worden. In de nacht probeerden nogal wat jongens het kamp te ontvluchten. Als ze mazzel hadden ontsnapten ze aan het zicht van de vele lichtkogels. Hadden ze pech dan was het prijsschieten geblazen. En Eenoog had het meest plezier in de jacht. De lichamen van de jongens werden op het kampterrein neergelegd ter afschrikking.

‘Mitkommen’ en hij wees mij aan, een onbekende jongen en één van de broertjes van Snijders: Ko, “de Stille” zoals Kees hem noemde. Ze woonden verderop in de Beverstraat. We hadden elkaar in de barak al eens gedag gezegd. Ik kende ze wel, maar had niet zo veel met ze op. Eenoog dreef ons vooruit, richting een onderkomen van de officieren. ‘Sauber machen,’ snauwde hij ons toe en drukte mij een emmer water en wat schoonmaakspullen in de hand.

Toen we in de keuken bezig waren, klonken er plots schoten buiten. Eenoog wist niet hoe snel hij met zijn geweer naar buiten moest rennen om van de partij te zijn.

Voor ik er erg in had, griste Stille een enorme worst van de haak boven het fornuis. Stak hem weg in zijn kleding en ging verder met schoonmaken of er niets gebeurd was. ‘Wat als die mof terugkomt?’ fluisterde ik naar hem. Hij haalde zijn schouders op en sopte nog eens flink de bordenkast in.

Eenoog kwam terug en met veel gevloek en zijn geweer in de aanslag werden we terug naar de barak gestuurd. Sjaak, de broer van de Stille, kwam op hem afgelopen, blij dat het geschiet niets met ons te maken had. Ko haalde met een groots gebaar de worst tevoorschijn. Even was het stil en toen brak er gejuich uit. ‘Kootje, hoe kom je daar nou aan, man?’ vroeg zijn broer.

‘G’woon gejat,’ antwoordde zijn broer droog.

‘Ja Eenoog verloor ons even uit het oog,’ grapte onze derde schoonmaker, waarop de hele barak in schateren uitbrak.

 

+++++++++++++++ wordt vervolgd +++++++++++++++

 

De broers Ko en Sjaak Snijders zijn gebaseerd op de broers Dirk en Piet den Drijver die vanuit de Beverstraat op Rotterdam- Zuid zijn meegevoerd met de 52.000.

Interview met Dirk en Piet den Drijver, Reis van de razzia - Getuigenverhalen

De brieven naar huis werden eigenlijk altijd door de mannen zelf gecensureerd. Om het thuisfront niet te ongerust te maken werd zeer beperkt melding gemaakt van de verschrikkelijke omstandigheden waarin ze verkeerden, of de dingen die ze moesten meemaken of waar ze getuigen van waren. Ik heb getracht een goed beeld te geven hoe zo’n brief eruit zag.

In deel 18 wordt bijvoorbeeld verhaald over de fusillade van 3 jonge mannen in het kamp van Wezep. Voor zover ik weet heeft niemand daar toen iets in zijn brieven naar huis over vermeld. Pas later, zoals in het project van “Reis van de razzia” * geven diverse mannen er getuigenis van. Zelfs na zoveel jaren kunnen ze over dit soort ervaringen niet of nauwelijks spreken. De broers den Drijver vermelden deze gebeurtenis ook kort. In de volgende aflevering meer hierover.

· Het project Reis van de Razzia, van Erik de Jager, is gebaseerd op 76 in 2012-2014 gefilmde getuigenissen van mannen die de razzia en de daaropvolgende reis hebben meegemaakt. De mannen waren indertijd, eind 1944, tussen de 17 en 21 jaar oud. In de getuigenissen van deze jongens valt te horen wat hen overkomen is tijdens de oorlogsjaren en wat hun handelingsruimte was ten tijde van de razzia. Maar ook hoe de ervaring van de reis van de razzia, naar Duitsland en Oost-Nederland, hun verzelfstandiging in de hand heeft gewerkt.